Een van de meest bekende instrumenten is de thermometer. Er wordt nog wel eens gedacht dat de temperatuur wordt gemeten in de zon, maar dat is onjuist. De temperatuur wordt gemeten in de schaduw.  De temperatuur wordt op zowel waarnemingshoogte (1,5m), als klomphoogte (+10cm) gemeten 20 Een grote verdiepte grindbak op het terrein is gericht op de regenwaarnemingen. De verlaagde ligging zorgt er voor dat regenwater minder wordt beïnvloed door eventuele wind en over de sensoren heen waait. In de bak staan twee instrumenten opgesteld. Allereerst een regenmeter die aangeeft of het regent of droog is. De andere sensor is de pluviograaf. De pluviograaf registreert de hoeveelheid en de duur van de neerslag die gemeten wordt. 1 Het hoogste object in de weertuin wordt gevormd door de windmeter. Op zo’n 10m hoogte bevind zich een windvaan en een anemometer, welke respectievelijk de windrichting en de windsnelheid meten. Aan dezelfde paal bevindt zich wat lager de barometer die de luchtdruk meet. OLYMPUS DIGITAL CAMERA Om de hoeveelheid zonuren te bepalen wordt de stralingsmeter gebruikt. Het apparaat, met bovenop een glazen bolletje, bevat een zwart en een wit plaatje. Het zwarte plaatje wordt door de zonnestraling warmer. Het temperatuurverschil tussen beide plaatjes wordt gebruikt om de straling te berekenen en uiteindelijk het aantal zonuren. 22 Om het zicht en de neerslagsoort te kunnen definiëren zonder menselijk waarnemen is de present weather sensor ontwikkeld. Een lichtpuls wordt van de ene kant naar de andere kant verstuurd. Hoe meer verstrooiing van het licht plaatsvindt, hoe me deeltjes zich in de lucht bevinden. Als de verstrooiing gelijkmatig is over de tijd wordt het geregistreerd als en zicht vermindering, maar als er pieken en dalen in zitten als een neerslagvorm. 3 Een wolkenhoogtemeter werkt ook met pulsen. De stralingspulsen worden omhoog geschoten. Als zij op hun weg omhoog deeltjes tegenkomen worden de pulsen weer teruggekaatst. De tijd die tussen verzending en ontvangst wordt gebruikt om de wolkenhoogte te meten. 23 Om al deze gegevens goed en eenduidig in kaart te brengen zijn de weerterreinen gebonden aan een aantal voorwaarden. Zo moet de ondergrond van het terrein bestaan uit een goed gemaaid grasveld en is mag er in een grote straal geen bebouwing voorkomen. Toch zijn er ook een aantal KNMI stations die “last” hebben van lokale omstandigheden. Zo heeft het KNMI station in Vlissingen met een zuidenwind te maken met het relatief koude of warme water van de Westerschelde, het KNMI station in